Verbinden rondom het kind
Anneke Vinke over het belang van hechting
Verbinden rondom het kind
Anneke Vinke over het belang van hechting
Op een regenachtige donderdagochtend spreek ik Anneke Vinke over de geschiedenis en ontwikkeling van vroegkinderlijk trauma en hechtingsproblematiek in de afgelopen decennia. Ze spreekt onder andere over de hechtingstheorie, onderzoek naar gehechtheid, verandering in hulpverlening en over het hoopgevende inzicht dat herstel zelfs op volwassen leeftijd nog mogelijk is.
Hoe werd vroeger en nu omgegaan met hechting?
Anneke: “Ik denk dat er de laatste jaren veel is veranderd op dit gebied. Ik kan mij een kindje herinneren uit de tijd dat ik startte in 1998, dat snel na de geboorte werd weggehaald bij de moeder en in een projectgezin werd geplaatst, totdat er een pleeggezin werd gevonden. Het projectgezin kreeg de opdracht zich niet aan het kind te hechten. Het heeft echter meer dan negen maanden geduurd om een pleeggezin te vinden en al die tijd heeft het kindje wel zorg gehad in de zin van bed, bad en brood, maar kreeg het amper affectie. Het kind was emotioneel erg verwaarloosd en ging in het nieuwe gezin ook allerlei onverklaarbaar gedrag vertonen. Nu pas sijpelt in alle lagen van de jeugdzorg door hoe belangrijk dat begin is.”
Hoe lang wordt al onderzoek gedaan naar hechting en hechtingsproblematiek?
“Al in 1938 presenteerde de Britse psychiater John Bowlby zijn eerste inzichten over de negatieve gevolgen voor het kind van een verbroken moeder-kindrelatie. Hij ontwikkelde in de jaren ’40 en ’50 de hechtingstheorie. Er is veel onderzoek gedaan in verschillende landen. We hebben in ieder geval al zo’n 70 jaar onderzoek. Tegelijkertijd onderzocht in de biologische hoek Konrad Lorenz hoe dieren zicht hechten met behulp van ganzen. Wat bleek? De eerste persoon of dier die de jonge gansjes zien lopen ze achterna, want deze zien ze als hun moeder. Voor kinderen werkt dit ook zo: de contacten in de eerste levensmaanden zijn heel belangrijk voor ze. Mary Ainsworth observeerde in de jaren ’60 hoe veilige en onveilige hechting wordt ontwikkeld tijdens het eerste levensjaar. Dit was een grote verandering in theorievorming.”
Hechting
De gehechtheidsrelatie is een wisselwerking tussen het gedrag van de opvoeder en van het kind. Bij de meeste kinderen blijven de vaste, belangrijkste opvoeders hetzelfde. Daardoor blijft de gehechtheidsrelatie meestal hetzelfde, veilig of onveilig. Voor pleegkinderen is dit anders, omdat hun vaste opvoeders wel wisselen. Soms zelfs meerdere keren en vaak als de pleegkinderen nog jong zijn.
Een veilig gehecht kind heeft een stabiele opvoeder. Een veilig gehecht kind vertrouwt de opvoeder. Bij onveilige gehechtheid is in het gedrag van het kind de balans tussen de wereld ontdekken en contact zoeken verstoord. Er zijn 3 typen onveilige gehechtheid: vermijdende, ambivalente en gedesorganiseerde gehechtheid. Het gedrag dat een kind laat zien hangt af van het gedrag van de opvoeder:
· onveilig-vermijdend: een opvoeder die niet emotioneel beschikbaar kan zijn
· onveilig-ambivalent: een opvoeder die veel moeite heeft met eigen emoties
· onveilig-gedesorganiseerd: een onvoorspelbare opvoeder die beangstigend is
Sensitief-responsief reageren
Als pleegouder kun je de gehechtheidsrelatie met je pleegkind verbeteren door emotioneel beschikbaar te zijn, sensitief te reageren, te mentaliseren en voorspelbaar te zijn in je gedrag. De interventies werken hier dan ook vaak aan. Opvoedinterventies kunnen helpen om de sensitiviteit van pleegouders te verbeteren. Daarnaast kunnen deze opvoedinterventies ervoor zorgen dat gedragsproblemen bij kinderen verminderen, en dat stress bij jou als pleegouder afneemt.
Bron: pleegzorg.nl
Wat zijn de belangrijkste veranderingen door de jaren heen?
“Ik denk dat we lang hebben geprobeerd kinderen en pleegouders te beschermen voor grote emoties, maar we weten nu dat dit niet helpend is. Het is veel beter om met mensen samen deze te dragen, ook als een plaatsing wordt afgebroken of een rechter beslist dat een kind terug naar de ouders moet. Ik denk dat we hier nu veel stappen in aan het zetten zijn. Maar we zijn er nog niet, vooral niet in het ondersteunen en positioneren van de pleegouders. Ik heb een vriendin wiens pleegkind zich gesuïcideerd heeft. Zij had hier veel verdriet van, maar voor haar als pleegouder was geen rol weggelegd. Ook vanuit de omgeving was er maar weinig begrip voor hoeveel impact dit maakt op jou als pleegmoeder. Ook jij gaat door een rouwproces, het is ook jouw kind dat is overleden.”
“Twintig jaar geleden werd gezegd dat je de emoties van het kind moet benoemen, bijvoorbeeld: ‘jij bent boos’. Ik zou dat willen nuanceren. Vanuit therapeutisch oogpunt is het beter het kind een keuzemenu aan te bieden, zoals: ‘Ik zie dat er iets is. Is het boos? Is het bang? Is het geïrriteerd?’ Samen onderzoeken welke emotie het is. Het kind zegt dan misschien: ‘Ik ben woedend!’. Als je voor het kind invult wat het voelt, dan gaat het jouw woorden gebruiken, terwijl dit misschien niet helemaal klopt.”
“Toen ik studeerde dacht men dat de hechting af was als het kind 5 of 6 jaar oud was. Dat gaten op hersenscans gaten zouden blijven. Maar nu weten we uit neurobiologisch onderzoek en klinische praktijk dat ons brein tot op hoge leeftijd veranderbaar is. Zo ook onze manier van relaties aangaan. Wel is het zo dat je hersenen minder verbindingen aanmaken naarmate je ouder wordt. Je moet het nieuwe patroon vaker herhalen. Ik merkte dit zelf toen mijn kind van destijds 12 jaar oud piano leerde spelen. Ik ging meedoen want ik heb het zelf ook altijd willen leren. Ik merkte dat ik het wel kon, maar bij mij ging het minder vloeiend dan bij mijn kind. Misschien is dat wel de boodschap: er is altijd vooruitgang te boeken. In hoeverre dat tot een optimaal resultaat leidt, is afhankelijk van tijd, geduld en eindeloos oefenen en herhalen. Ik zie dat in mijn praktijk gebeuren. Heel bijzonder.”
Vertrouwd raken met verborgen krachten: drie boekentips
Na het interview ontdekten we Anneke Vinke met een warm voorwoord in drie kinderboeken die recent in het Nederlands beschikbaar zijn gekomen:
Een verhaal over gescheiden zijn van mensen van wie je houdt.
Een verhaal over hoe je kunt herstellen van een angstige ervaring.
Een verhaal over hoe je door moeilijke tijden komt.
Volgens Anneke zijn het drie pareltjes waarmee volwassenen kinderen van meet af aan vertrouwd kunnen maken met hun verborgen krachten, met lichamelijke (verdedigings)reacties en sensaties. Wanneer kinderen in contact met hun lichaam kunnen staan, krijgen ze vaardigheden mee die van onschatbare waarde zijn voor de rest van hun leven. De gedragingen van ons lichaam vertellen een verhaal, vaak een verhaal wat in deze boeken wordt aangeduid met de verborgen kracht.
Wanneer een kind overweldigd raakt doordat het iets meemaakt dat te groot is om te bevatten, schakelen de talige delen van de hersenen zich uit. Door het gevaar neemt het lichaam het over door heel snel te reageren. Er is (nog) geen verhaal, maar er is wel een automatische lichaamsreactie: vluchten, vechten of bevriezen. Die overlevingsreacties zijn nodig op momenten waarin er iets gebeurt wat het kind nog niet eerder meemaakte en waardoor het in de war, angstig of gestrest raakt. Deze reactie is erop gericht om het kind veilig te houden. Pas veel later, als er weer rust is en het lichaam kalm is, kunnen de woorden en het verhaal komen. Soms verankert zo’n overlevingsreactie zich en blijft het kind doen wat het deed in die moeilijke situatie, ook al is dat nu niet meer nodig. Wegduiken voor de juf die dichterbij komt om een som uit te leggen, kan een reactie zijn die gebaseerd is op het verleden met een ouder waarbij er risico was om een pak slaag te krijgen. Een reactie die niet meer nodig is, maar nog verankerd ligt in het lichaam. Het brein heeft onthouden wat werkzaam bleek.
De auteurs van deze prachtige serie van drie kinderboeken gaan in op de verborgen reacties aan de hand van geïllustreerde verhalen met dieren in de hoofdrol. Ze onderzoeken wat de reacties oproept, welke rol zintuigelijke prikkels (geur, kleur, geluid, sensatie, aanraking) spelen en wat er gebeurt. De verhalen kunnen ouders, kinderen en hulpverleners helpen om te praten over wat er gebeurt in het lijf, er contact mee te maken en er blij mee te zijn omdat het heeft geholpen in moeilijke tijden. Maar ook wat er nu gedaan kan worden aan een reactie die vanzelf komt wanneer het niet meer nodig is. Het zijn met recht verborgen krachten, maar ze zijn lang niet altijd nodig.
Aan het eind van elk boek staan tips om samen met het kind over de inhoud van het boek na te denken en te praten. Ook worden er suggesties gegeven voor activiteiten met het kind om het verhaal spelenderwijs een plekje te geven. En er is nuttige achtergrondinformatie beschikbaar voor de volwassene, zoals troosten bij gehechtheidsprotest, co-regulatie of het bevorderen van geïnternaliseerde hechting.
Gaat het nog steeds wel eens mis?
“Helaas worden nog steeds belangrijke beslissingen genomen op basis van verkeerde inzichten. Ik kan me herinneren hoe boos ik was nadat een rechter een meisje had laten terugkeren naar haar ouders omdat ze toch al onveilig gehecht was. Volgens de rechter kon dit toch niet meer veranderen en maakte het dus niet meer uit waar ze op zou groeien. De moeder wilde graag en er was zoveel gedoe dus ze kon net zo goed terug, aldus de rechter. Maar dit besluit was gebaseerd op een inzicht dat gewoon niet klopt. Als een kind onveilig gehecht is en de moeder is de bron van die onveiligheid, dan kan het kind niet zomaar terug en is het misschien beter af in een pleeggezin met een contactregeling en begeleiding van de moeder. Er werd lang van uitgegaan dat onveilige gehechtheid niet reparabel is, maar uit hersenscans van meer recente onderzoeken blijkt dat dit wel degelijk kan.”
Klopt het dat kinderen 50 jaar geleden vaker in tehuizen werden geplaatst dan nu?
“Cijfers heb ik niet paraat, maar uit onderzoek blijkt dat groepsopvoeding helemaal niet goed is voor kinderen, zeker niet voor heel jonge kinderen. Vanaf de jaren ’90 is hier onderzoek naar gedaan. Als een kind door enkele vaste verzorgers wordt opgevoed die sensitief en responsief reageren zijn enorme verschuivingen in de hechting merkbaar. Kinderen ontwikkelen veel vaker een veilige hechting of misschien vermijdend of ambivalent, maar lang niet zo vaak de gedesorganiseerde hechting. Dit is het bewijs dat een tehuis met veel wisselende gezichten niet goed is voor een kind. Gelukkig is dit inzicht inmiddels doorgedrongen in de jeugdzorg en worden heel jonge kinderen bijna altijd in gezinnen geplaatst. Bij voorkeur is er bij die plaatsing een goede verbinding met hun geboortegezin. Immers, daar draait het om bij pleegzorg: verbinden rondom het kind.”
Door Chretienne Peeters
Anneke heeft onlangs een podcast gemaakt over hechtingsproblematiek bij geadopteerde kinderen en pleegkinderen. Die is hier te beluisteren.