Hoe zit dat?
De geschillenregeling
Geschillen - meningsverschillen - over de uitvoering van de ondertoezichtstelling (OTS) kunnen aan de kinderrechter worden voorgelegd. Welke partijen kunnen een geschil voorleggen en over welke geschillen hebben we het dan? Advocaat Mariska Kramer legt het uit.
Hoe zit dat?
De geschillenregeling
Geschillen over de uitvoering van de ondertoezichtstelling (OTS) kunnen aan de kinderrechter worden voorgelegd. Welke partijen kunnen een geschil voorleggen en over welke geschillen hebben we het dan? Advocaat Mariska Kramer legt het uit.
In het burgerlijk wetboek (BW) staat dat geschillen over de uitvoering van de OTS aan de kinderrechter kunnen worden voorgelegd. Degenen die het geschil kunnen voorleggen zijn: de ouder(s) met gezag, het (pleeg)kind van 12 jaar of ouder, de gecertificeerde instelling, pleegouder(s), gezinshuisouders en (pleeg)zorgaanbieders waar het kind is geplaatst.
Het geschil moet worden voorgelegd in een formeel document: een verzoekschrift. Daarbij geldt: bijstand door een advocaat is verplicht. Verplichte bijstand door een advocaat is echter niet vereist als het geschil door de gecertificeerde instelling wordt ingediend. De verplichte bijstand door een advocaat werkt in de praktijk drempelverhogend voor pleegouders en pleegzorgaanbieders. Voor pleegouders: omdat pleegouders doorgaans niet voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komen (de zogenaamde toevoeging) [1]. En voor pleegzorgaanbieders: omdat deze veelal de financiële middelen niet hebben om (frequent) geschillen door een advocaat te laten indienen.
Voorbeeld: Pleegouders en GI verschillen van mening over onderzoek.
Ester en Karim zorgen voor pleegzoon Jasper (8 jaar). Jasper staat onder toezicht en woont vanaf dat hij twee jaar is bij Karim en Esther. De kinderrechter heeft in de beschikking verlenging machtiging tot uithuisplaatsing bepaald dat het perspectief in het pleeggezin ligt. Ook de pleegzorgaanbieder vindt dat Jasper in het pleeggezin groot moet worden: er is sprake van de opvoedingsvariant. De gecertificeerde instelling vindt echter dat het perspectief van Jasper moet worden onderzocht. Er zijn volgens de gecertificeerde instelling positieve veranderingen geweest in het leven van de ouders: zij voeden inmiddels ook zelf (weer) eigen (jongere) kinderen op. De jeugdbeschermer wil een onderzoek aanvragen bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) waarbij de vraag is wat de beste woonplek is voor Jasper: het pleeggezin of de ouders. Esther en Karim zijn het niet eens met het onderzoek. Niet zozeer omdat zij vrezen dat het advies zal zijn dat Jasper bij zijn ouders moet gaan wonen, maar wel vanwege de onzekerheid en onduidelijkheid die het onderzoek teweeg zal brengen. Het onderzoek heeft bij de ouders ook de nodige verwachtingen gecreëerd die zij tijdens de omgang op Jasper loslaten. Esther en Karim geven bij de jeugdbeschermer aan niet mee te willen werken aan het onderzoek. De jeugdbeschermer geeft hierop aan dat met of zonder medewerking van de pleegouders het onderzoek kan en zal plaatsvinden. Om deze reden wil de jeugdbeschermer het verschil van visie met de pleegouders dan ook niet voorleggen aan de kinderrechter. Esther en Karim leggen daarom zelf met behulp van een advocaat het geschil voor aan de kinderrechter. Zij verzoeken de kinderrechter om te bepalen dat het onderzoek niet mag plaatsvinden. Esther en Karim vinden dit wel een ingewikkelde stap: zij hebben het gevoel hiermee tegenover de ouders te komen staan. De ouders willen immers niets liever dan dat Jasper weer thuis komt wonen. De pleegzorgaanbieder schrijft een brief aan de kinderechter waaruit blijkt dat deze het niet in het belang van Jasper vindt dat het perspectief ter discussie wordt gesteld c.q. wordt onderzocht. Ook op de zitting is de pleegzorgaanbieder als informant aanwezig en daarnaast is de Raad voor de Kinderbescherming als belanghebbende aanwezig. De kinderrechter stelt Esther en Karim in het gelijk en bepaalt dat er geen NIFP-onderzoek plaatsvindt en dat het perspectief van Jasper in het pleeggezin ligt.
Reflectie op dit voorbeeld
Het is jammer dat in het geval van Jasper de gecertificeerde instelling het geschil niet zelf heeft willen voorleggen aan de kinderrechter, maar dit aan de pleegouders overlaat. Het is immers de jeugdbeschermer die het onderzoek wil instellen en zowel de pleegouders áls de pleegzorgaanbieder zijn het hier niet mee eens. Dat de toestemming van pleegouders voor het onderzoek niet vereist is én dat het onderzoek dus ook zonder de medewerking van pleegouders kan plaatsvinden, doet daar niets aan af. Er bestaat immers over een belangrijk punt verschil van mening. En bovendien niet alleen tussen de gecertificeerde instelling en de pleegouders, maar ook tussen de gecertificeerde instelling en de pleegzorgaanbieder.
Er is dus alle reden voor de gecertifieerde instelling om het geschil voor te leggen in plaats van dit aan de pleegouders over te laten. Hoewel het een geschil betreft tussen de pleegouders en de gecertificeerde instelling, voelt het voor pleegouders (en naar alle waarschijnlijkheid ook de ouders) als een geschil tussen pleegouders en ouders. De relaties komen door een procedure/ een zitting altijd in meer of mindere mate onder druk te staan. Bovendien geldt voor de gecertifieerde instelling geen verplichte advocaatstelling. Het verzoek kan door de instelling zonder advocaat worden ingediend. Dit in tegenstelling tot pleegouders: zij moeten een advocaat in de arm nemen. Hierdoor worden de pleegouders niet alleen in emotioneel opzicht belast door de procedure, maar (vaak) ook in financieel opzicht: zij zullen doorgaans zelf de advocaatkosten moeten betalen (zie voorgaand).
Geschil door de pleegzorgaanbieder
Nu in het voorbeeld de gecertificeerde instelling niet bereid bleek het geschil voor te leggen, valt er veel voor te zeggen dat het geschil door de pleegzorgaanbieder was voorgelegd. In de praktijk blijkt helaas dat pleegzorgaanbieders deze route (nog) niet weten te vinden. Ook niet in de uitzonderlijke situatie zoals beschreven in het voorbeeld van Jasper.
Geschil door gezinshuisouders
Gezinshuisouders zijn net als pleegouders bevoegd om een geschil over de uitvoering van de OTS voor te leggen aan de kinderrechter [2]. In dit opzicht is de positie van gezinshuisouders dan ook beter geregeld dan in de procedures die gaan over wijziging van de verblijfplaats door de GI of de ouders [3]. Voor zowel de pleegouders als de gezinshuisouders geldt bij de geschillenregeling dat advocaatstelling verplicht is.
Andere geschillen
Er zijn uiteraard nog meer onderwerpen waarover een geschil aan de kinderrechter kan worden voorgelegd. Andere voorbeelden van geschillen over het pleegkind zoals: geschillen over de omgang of over perspectiefbepaling. Er bestaat echter nog wel discussie over de vraag of de kinderrechter bevoegd is het perspectief vast te stellen of niet [4]. Kortom: er is (nog) een hoop te doen rondom de geschillenregeling!
Mariska Kramer
Advocaat Mariska Kramer maakt zich sterk voor het belang van het (pleeg)kind. In haar advies- en procespraktijk staat ze pleegouders bij en adviseert ze pleegzorgaanbieders en gecertificeerde instellingen. Ook geeft ze lezingen en cursussen over de rechtspositie van (pleeg)kinderen en pleegouders.
Noten
- [1] Het is daarom raadzaam voor pleegouders om een rechtsbijstandsverzekering af te sluiten waarbij pleegzorg onder de polisvoorwaarden valt.
- [2] In de wet staat dat naast de GI, pleegouders en de met gezag belaste ouder(s) bevoegd zijn, artikel 1:262b BW: de zorgaanbieder of de aanbieder van de jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, waar de minderjarige is geplaatst. Onder deze laatsten vallen de pleegzorgaanbieders en gezinshuisouders.
- [3] Zie hierover o.a. in deze BIJ ONS het artikel van Daisy Overplaatsing of terugplaatsing van pleegkinderen. Hieruit blijkt dat het van de omstandigheden van het geval afhangt of gezinshuisouders bevoegd zijn om een beroep te doen op het blokkaderecht of dat toestemming van de kinderrechter vereist is voor de gecertificeerde instelling om wijziging in de verblijfplaats van het gezinshuiskind te mogen aanbrengen.
- [4] Zie gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 juli 2022 ECLI:NL:GHARL:2022:6492. Uit deze uitspraak blijkt dat het gerechtshof van mening is dat het perspectiefbesluit niet door de kinderrechter mag worden getoetst.