Flip:
“Ik denk dat pleegzorg vooral samenwerken is in openheid en vertrouwen”
In de ochtend heeft Flip (76 jaar) wel tijd om terug te kijken op zijn pleegzorgcarrière, maar vanmiddag wil hij op bezoek bij de 94-jarige oma van zijn pleegdochter. Flip: “Ik heb al 40 jaar lang goed contact met haar. Ze zei altijd: ‘We zijn zo blij dat onze kleindochter bij jullie terecht is gekomen!’ Zelfs onze biologische kinderen zagen haar en haar man als hun opa en oma.” Verbinding maken met de medemens is typerend voor Flip. Tijd om in een gesprek met hem te ontdekken wat we van Flip kunnen leren.
De start van Flips pleegzorgverhalen liggen zestig jaar terug in de tijd. Flip: “Als 16-jarige moest ik wat, dus werd ik administratieve kracht bij een autogaragebedrijf. Ik zat in die tijd bij de padvinderij en was nauw betrokken bij het kerkelijk jeugdwerk. Via het jeugdwerk ontdekte ik pleegzorg en dat vond ik wel erg leuk. Ik voedde mijn interesse met de avondcursus ‘Kinderbescherming A’. Een andere cursist wees me op een vacature om groepsleider te worden in een kindertehuis en zo is het balletje in 1968 gaan rollen. Later heb ik ‘Kinderbescherming B’ gedaan en de urgentieopleiding ‘Inrichtingswerk’ zodat je voor de interne kinderbescherming mocht werken. Het werk in een kindertehuis werd toentertijd interne kinderbescherming genoemd. In 1970 werd ik voorlopig directeur ad interim in hetzelfde kindertehuis omdat een deel van de directie uitviel. Het was een klein tehuis met 40 à 50 kinderen, maar het is gesneuveld in de eerste grote ronde van het groter en professioneler worden van de jeugdhulpverlening. In 1971 ben ik daarom naar Hoenderloo gegaan, maar ik vertrok er weer in 1975 want het was niet helemaal mijn plek. Het was een totaal andere wereld, te massaal in vergelijking met waar ik vandaan kwam.”
Van autogaragebedrijf naar pleegzorg
“In maart 1975 startte ik bij de Centrale voor Pleegzorg Zuid-Holland/Zeeland. In die tijd waren er vijf centrales binnen Nederland die de 12 provincies moesten voorzien. De taak van de centrales was werving, voorbereiding en matching. Begeleiding van pleegouders was in handen van plaatsende instellingen. In 1980 startte de dependance Zeeland en mocht ik er aan de slag. In 1994 werd de Centrale voor Pleegzorg Zeeland onderdeel van Stichting Jeugdzorg Zeeland.” Flip staat even op van zijn stoel en zoekt iets op in de kast. Hij stoft een oorkonde af: Pleegzorgspijker. Uitgereikt op 31 januari 1994 als teken van waardering met de tekst ‘Steun en toeverlaat voor de pleegzorg in Zeeland’. “Tot in 2011 voor mij de stekker eruit werd getrokken omdat ik 65 jaar werd, ben ik altijd in pleegzorg gebleven. Via allerlei tussenstapjes en fusies is de Centrale voor Pleegzorg onderdeel geworden van de huidige Stichting Juvent. Het onderdeel werving, voorbereiding en matching heb ik ongeveer 19 jaar gedaan en daarna heb ik ongeveer 17 jaar begeleid. Sommige pleegouders die ik begeleidde, kende ik van een cursus die ik hen eerder had gegeven. Na zo’n lange periode leer je de mensen goed kennen. Aan de manier waarop iemand keek of op de bank hing, voelde ik of het wel of niet goed ging. En ik had natuurlijk ervaring vanuit mijn thuissituatie.”
Van pleegzorgbegeleider naar pleegvader
“In 1979 hebben we voor het eerst een crisisplaatsing gehad. Mijn vrouw Gerie en ik hebben toen een 18-jarige opgevangen voor een periode van 3 à 4 maanden. Daarnaast kwamen er regelmatig logees in het weekend of in de vakanties. Op kantoor had ik eens laten vallen: ‘Als het voor heel kort is, dan kan het eventueel bij mij.’ Op 6 mei 1981 werd ik gebeld door Stichting Jeugd en Gezin, gewoon op kantoor in Rotterdam: ‘Geldt jouw aanbod nog? Zou je eventueel een kind op willen vangen?’ Na even te hebben overlegd met Gerie, was iemand van de Raad voor de Kinderbescherming al onderweg naar ons huis om een kindje te brengen. We hadden geen idee om wie het ging. Eind van de middag kwam ik thuis en bleek er een jongedame van 11 maanden bij ons thuis te zijn gebracht. Naast de zorg voor onze eigen kinderen had moeders die taak even op moeten vangen. Het was een heel apathisch kindje. We realiseerden ons: die heeft al een hoop achter de kiesjes. De volgende dag gingen we direct naar de huisarts. Die had zoiets van: ’Goed knuffelen, ze lijkt gezond.’ Veertien dagen later gingen we nog eens langs en toen dacht de huisarts dat het een ander kind was, omdat er zoveel leven in zat. Ze griste het brood van tafel tijdens het eten. En ze sliep slecht. Alleen overdag als het rumoerig was, maar ’s nachts krijste ze de boel bij elkaar. Op een gegeven moment hebben we haar direct na het eerste onheil in een campingbedje naast ons bed gelegd. Even troosten, een hand in het bedje als het weer mis was en proberen te slapen. De onrust in de nacht werd later verklaard door een collega van Hoenderloo: ‘Dit is toch het kindje van die en die? Zij is in de ochtend zeer regelmatig gevonden in Podium ’t Beest (red. uitgaansgelegenheid). Moeder had haar na het feesten vergeten om mee terug te nemen. Tot haar 17e heeft ze bij ons gewoond. We weten niet goed wat er toen heeft gespeeld, maar ze was abrupt vertrokken. We weten dat er altijd een draadje garen is gebleven en inmiddels is dat een sleeptros. We hebben een hele goeie band met haar. Ze is jong getrouwd en heeft een gezellig gezin met zes kinderen. We zijn grootouders van haar kinderen en passen zeer regelmatig op. Naast deze langdurige plaatsing hebben we er nog drie voor een korte periode opgevangen.”
Werk en privé liepen door elkaar
“De gesprekken met de voogden deden we bij ons thuis en daar werd op kantoor inhoudelijk niet over gepraat. Dat heb ik altijd heel strikt gescheiden om te voorkomen dat ik dingen met de begeleider zou bespreken waar Gerie niets vanaf zou weten. Ik wilde het echt samen met mijn vrouw doen. Op kantoor was ik de collega en thuis was ik de pleegvader. Bij meerdere collega’s liepen werk en privé door elkaar. Onze gezinsvoogd heb ik ooit zelf begeleid toen ze crisisopvang deed. Ik denk dat pleegzorg vooral samenwerken is in openheid en vertrouwen. Samen voor een klus staan. Samen je doelen proberen te realiseren in het belang van een kind. Er is niets leuker om te zien dat voormalige pupillen het leuk doen en hun weg hebben gevonden. Met een aantal pupillen uit het eerste kindertehuis heb ik contact dankzij de zegeningen van internet. Sommigen zijn inmiddels al 65 jaar. Met elkaar proberen om die gasten, de pleegkinderen, een beetje body te geven. In een aantal gevallen lukt dat heel goed, in sommige gevallen is dat wat wankeler en soms ook met elkaar afvragen: ‘Wat als hij niet in pleegzorg gezeten had? Wat zou er dan van hem terecht gekomen zijn?’ In een heleboel gevallen kun je toch zeggen dat ze er beter uit zijn gekomen, dan dat ze in een internaat waren blijven hangen. En sommigen blijven steun nodig hebben. Netwerk bouwen is zo belangrijk.”
Altijd bereikbaar geweest
“Als pleegzorgbegeleider ging je voor zo’n gast en als je dan goed over de baan kan met pleegouders, dan krijg je goede contacten. Ik ben altijd bereikbaar geweest voor iedereen. Iedere pleegouder had mijn telefoonnummer en eigenlijk werd daar nooit misbruik van gemaakt. Ze konden me gewoon bellen als er eentje was weggelopen. Ik kon niet altijd iets doen, maar was wel een luisterend oor. Tien minuten of een half uurtje luisteren is heel vaak voldoende. En een enkele keer ben ik om half 1 ‘s nachts in de auto gestapt. Zo ben ik eens een rondje gaan lopen met een pleegkind. Ik hoorde zijn wensen aan en zei: ‘Maar dat kan ik je niet bieden, jongen!’ Samen hadden we de opties op een rijtje gezet en na een kwartiertje lopen was de conclusie dat hij beter terug kon gaan en waardeerde hij wat hij had. Ik ben er altijd vanuit gegaan: als ik het een keer nodig heb, ben ik ook blij dat er iemand is. Andersom kon ik een pleeggezin om 11 uur ‘s avonds ook nog bellen. De kapper in Hoek was ook zo’n adresje. In de tijd zonder mobiele telefoons werd ik eens gebeld door iemand vanuit een telefooncel. Ik moest snel een adres vinden en ondertussen zou zij in dat hokje wachten op een belletje terug van mij. De Hoekse kapper zei: ‘Ja, op zich kan hij wel komen. Maar we zijn Sinterklaas aan het vieren. Hoe oud is hij? Oké, als je die nu brengt, dan zorgen wij wel dat er iets in de zak zit!’ Dan heb ik het over pleegkinderen die nu 25 jaar of ouder zijn en waar ik babyfoto’s van krijg. Ik heb toen ‘Hop paardje hop’ met ze gespeeld en mag nu zeggen op wie hun kind lijkt.”
Liefde voor het vak en de medemens
“Ik denk dat ik de andere pleeggezinnen meer als collega’s gezien heb. Warme contacten opbouwen met de pleeggezinnen die ik kende via het werk was niet zo moeilijk. Met de één deel je meer dan met de ander. Met de één heb je ook meer dan met de ander. Maar ik denk dat daar de sleutel ligt. Twee pleeggezinnen zijn ook vrienden geworden. Bij één van hen heb ik destijds een meisje met downsyndroom geplaatst. Jolientje wist, hoe klein ze ook was, dat ome Flip ervoor had gezorgd dat ze een nieuwe papa en mama heeft gekregen. Na twee jaar werd ik gebeld door Joliens voogd of ze er nog een meisje bij zou kunnen plaatsen. Dat gebeurde. Ondanks een spierziekte is zij nu een heel actieve dame die alles doet wat ze graag wil. Het contact is altijd leuk gebleven. Nog steeds laat ik het weten wanneer ik in de buurt ben en dan waai ik even langs. Je stond samen voor dezelfde klus. Voor dat joch of die meid probeerde je dat zo goed mogelijk te regelen. Toch heb ik ook weleens tegen pleegouders gezegd: ‘Je zou hem toch een enorme dreun op zijn hersens geven. Je wordt toch gek van dat gedrag?’ De grap is dat het dan uiteindelijk best meevalt.” Flip lacht en zegt met een knipoog: “Terugkijkend denk ik dat ik wel uren heb gedraaid waarvan mijn vrouw niet geheel onterecht zei: ‘Je hebt hier ook nog een gezin!’ Ik keek niet op een half uurtje, of één uur of twee... Door mijn compensatie-uren zette ik een streep want dan was ik ervan af. In pleegzorg verdien je het met liefde voor het vak en liefde voor de medemens.”
Door Gerdien Rietveld
Fotografie: Stefan van Berkel