Informele steun uit je eigen netwerk
Waar haal je als pleegouder je steun vandaan om je pleegkind te leren begrijpen en te kennen?
In de jaren dat ik pleegouders voorbereidde op hun mooie pleegzorgtaak heb ik vaak het volgende voorbeeld gebruikt: Weet je nog dat je vroeger als je het even lastig had thuis, weleens gedacht hebt: ‘misschien ben ik wel een kind van rijke ouders. Van een koning of zo. Ouders die het goed vonden dat ik in een gewoon gezin op zou groeien.’ Natuurlijk wist je dat het niet zo was, maar het was wel verleidelijk zo te denken. Voor pleegkinderen is het realiteit dat ze ergens anders opgroeien. Er kunnen dan ook best irreële ideeën ontstaan.
Als pleegouder ben je voor je informatie over de geschiedenis van je pleegkind afhankelijk van wat een begeleider zich nog herinnert of van wat er op papier staat. Natuurlijk helpt het als er oudercontact is. Maar helaas is dat niet altijd mogelijk of helpend. In de afgelopen jaren horen we steeds vaker dat contacten met het verleden van een kind cruciaal zijn om te begrijpen waarom een kind reageert zoals het reageert, zie ook het boek De ontdekking van mijn geschiedenis.
In de loop der jaren heb ik gemerkt dat contacten met een opa, oma, oom, tante, juf, meester of vriendje van het pleegkind heel helpend kunnen zijn. Ik heb ervaren dat contacten met de opa en oma van ons pleegkind heel helpend waren om de familiegeschiedenis te leren kennen en ook verrijkend waren voor onze biologische kinderen. Het gaf ook veel achtergrondinformatie voor ons pleegkind. Het zijn ervaringen die ik van meerdere pleegouders hoorde. Verhalen die leerden dat contact houden met eerdere opvangadressen, bijvoorbeeld waar het pleegkind als baby gewoond heeft, heel steunend was. Een adresje waar je af en toe een paar dagen kon logeren of eens even bijkletsen. Dingen doen die net anders zijn dan thuis geeft ruimte. Mijns inziens zouden we veel meer gebruik kunnen maken van familie, onderwijzers of andere mensen met wie pleegkinderen een band hadden, door ze betrokken te houden bij het kind. Zo kan het kind binding houden met het verleden en heeft het een reëel beeld van de ouders die hem of haar in elk geval een cadeau gaven, namelijk het leven. Het zal vast tijd kosten en geregel vragen, maar het zal ook heel veel opleveren.
Ik denk dat er helaas te veel voorbeelden zijn waarin belangrijke relaties verwaarloosd zijn. Anderzijds zien we plaatsingen bij familie of anderen in het netwerk van het kind toenemen. Hierover schrijft Lily. Je leest haar verhaal hieronder.
Informele steun uit het netwerk rond het pleeggezin
Hoe kan informele steun eruitzien vanuit de biologische netwerken rond het pleeggezin? Hierover spreek ik het echtpaar Jeannet en Philip.
Door de twee zussen van Jeannet zijn zij in aanraking gekomen met pleegzorg. Beide zussen hebben pleegkinderen, die ondertussen volwassen zijn. Daarnaast hebben zij een vriendin, die vijftien pleegkinderen heeft gehad vanuit de crisisopvang, waarvan er drie zijn gebleven. Laatstgenoemde kinderen hadden allen een rugzakje (o.a. meervoudig gehandicapt). De informele steun waar wij over spreken, gaat zo’n veertig jaar terug en bevond zich met name in de familiesfeer. Bij één van de zussen werd professionele hulp gemist, wat haar soms radeloos maakte. De steun van Jeannet en Philip bestond uit de opvang van de jongste biologische dochter, hun nichtje dus. Vanaf haar derde tot ongeveer haar vijftiende kwam zij bij hen, met name in de vakanties. Zij konden daarmee het gezin van de zus ontlasten en hun nichtje had het erg naar haar zin bij het echtpaar.
De andere zus met een pleegkind kreeg wat meer professionele ondersteuning. Daar liep een en ander beter, ook omdat het pleegkind zich goed aanpaste. Daar waren ze dan ook minder bij betrokken. Het verschil in beschikbaarheid van professionele hulp was duidelijk. Bij de ene zus was dit voldoende, bij de ander niet. Daar was meer wanhoop en konden Philip en Jeannet hun hulp aanbieden. Zij hadden twee oudere pleegkinderen. Dit is iets wat pleegzorg vandaag de dag afraadt: neem geen pleegkinderen die ouder zijn dan je biologische kinderen.
Philip Bramer (71 jaar)
Sinds acht jaar gepensioneerd. Heeft voorheen een commerciële functie gehad. Vervult nu diverse bestuursfuncties, doet kerkwerk, klust en houdt – net als zijn vrouw – van fietsen, wandelen en kamperen.
Jeannet Bramer (7O jaar)
Sinds vier jaar gepensioneerd. Heeft in de wijkverpleging gewerkt. Doet veel vrijwilligerswerk en houdt – net als haar man – van fietsen, wandelen en kamperen.
Wat zij leerden van de informele opvang? Dat het erbij betrekken – als familie, maar ook bij vrienden – erg belangrijk is. Dat je een netwerk hebt dat achter je staat. Zodat de pleegouders ontlast kunnen worden, als zij dat aangeven, of als het netwerk ziet dat het nodig is. Ontlasten is heel belangrijk. Een groep mensen om je heen, die zeggen: ‘We willen jullie steunen!’ Zelf geeft het echtpaar aan nooit de behoefte gehad te hebben om zelf pleegzorg te verlenen. Zij zijn meer van het ad-hoc en vinden volledige pleegzorg te pittig. Ondersteunen vinden zij fijn en dit heeft o.a. gezorgd voor een sterke band met hun nichtje. Op de vraag of zij de steun nu anders aan zouden pakken dan vroeger, antwoorden ze volmondig van niet. Het ‘er zijn’ voor mensen is van alle tijden. Dat is belangrijk. Daar maken dus ruimte voor. De tip die zij geven voor informele steun: zorg voor een goed netwerk in familie- en vriendensfeer. Laat de pleegzorgorganisatie en pleegouders niet alleen samen overleggen, maar ook in familie- en vriendenkring informeren of men een vangnet wil zijn. Ook al kiezen familie en vrienden niet voor pleegzorg en weerhoudt dat pleegouders wellicht om hen erbij te betrekken (want: kun je een ander daar wel mee belasten?), zorg toch dat je vrienden en familie vragen laat stellen. Wat drijft jullie? Waar kunnen we jullie eventueel mee helpen? Daar creëer je steun mee. Jeannet en Philip geven aan dat zij pleegzorg mooi werk vinden. Zelf hadden zij zich misschien nog wat actiever op kunnen stellen bij informele steun. Maar zij nuanceren dit zelf – heel terecht – door aan te geven dat zij in die fase van hun leven zelf een jong gezin hadden en ook niet dichtbij woonden.