Meer aandacht voor samenwerking tussen pleegouders en ouders
Richtlijn Uithuisplaatsing herzien
In januari 2023 is een volledig herziene versie gepubliceerd van de Richtlijn Uithuisplaatsing die nu ‘Uithuisplaatsing en terugplaatsing’ heet. Els Mourits van het Nederlands Jeugdinstituut vertelt wat er is veranderd.
Els Mourits (fotograaf Marlou Pulles)
De Richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming [1] zijn ontstaan op initiatief van drie beroepsverenigingen: de NVO voor pedagogen, de NIP voor psychologen en de BPSW voor professionals in sociaal werk. Het ontwikkelen en up-to-date houden van deze richtlijnen gebeurt samen met het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). De richtlijnen zijn gebaseerd op actuele kennis uit wetenschappelijk onderzoek en de praktijk, zodat professionals gefundeerde beslissingen kunnen nemen over kinderen en gezinnen.
De Richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing geeft hulpverleners aanwijzingen voor het al dan niet uit huis plaatsen of terugplaatsen van een kind, en voor de begeleiding van kind en ouders. De richtlijn is via internet voor iedereen beschikbaar [2].
Herziening
Els Mourits was vanuit het NJi als co-auteur en voorzitter van de herzieningswerkgroep betrokken bij de herziene Richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing. Op het kantoor van het NJi in Utrecht vraag ik haar naar het proces en de uitkomsten van de herziening.
Els: “De richtlijnen worden ongeveer eens in de vijf jaar herzien. Deze richtlijn was van 2017 en de herziene versie is begin 2023 gepubliceerd. Bij zo’n herziening doen we het hele proces van literatuur zoeken en schrijven van de richtlijn opnieuw. Om dit kritisch te begeleiden, stelden we een herzieningswerkgroep samen waarin de beroepsverenigingen vertegenwoordigd zijn en specifieke deskundigen zoals een kinder- en jeugdpsychiater, een jurist, maar ook ouders. En we hebben in focusgroepen met jongeren en ouders gesproken, ervaringsdeskundigen die in de praktijk een uithuisplaatsing hebben meegemaakt.”
Traumatisch
Er is in de herziene richtlijn meer oog voor de nadelen van een uithuisplaatsing. Hoe komt dat?
Els: “Jongeren laten meer van zich horen en wij luisteren beter naar jongeren. Voor sommige jongeren is de uithuisplaatsing traumatisch geweest. Of ze zeggen dat ze met de uithuisplaatsing niet veel zijn opgeschoten. Hulpverleners denken er goed aan te doen, terwijl kinderen schade kunnen oplopen. Kinderen komen soms in een onveilige situatie, bijvoorbeeld als ze gepest of misbruikt worden in een behandelgroep. Er zijn jongeren die vertellen: ‘Ik ben daar verslaafd geraakt’. Ook het veel te vaak verplaatsen van kinderen is een groot nadeel. Denk aan de bekende documentaire Alicia [3]. Kinderen worden verplaatst omdat ze ouder worden of te complexe problematiek hebben voor een pleeggezin. De uithuisplaatsing was al de eerste verplaatsing en daarop volgt een tweede en soms derde. Het wordt steeds moeilijker voor kinderen om erop te vertrouwen dat ze ergens kunnen blijven.”
Els erkent dat het niet reëel is om helemaal geen uithuisplaatsingen meer te verwachten. Het is echter goed om te streven naar nul uithuisplaatsingen [4], om terughoudend te zijn met uithuisplaatsingen. Els: “Ik heb een mantra ‘hulp erin en niet het kind eruit’. Schakel die hulp vroegtijdig in om een uithuisplaatsing te voorkomen.”
Aanvaardbare termijn
Bij de kinderopvangtoeslagenaffaire ontstond discussie over de uitleg van de ‘aanvaardbare termijn’ bij uithuisplaatsingen. Het strak opvolgen hiervan kon ervoor zorgen dat kinderen niet op tijd terug konden naar hun ouders. De wet zegt dat binnen een ‘aanvaardbare termijn’ duidelijk moet zijn of een uithuisgeplaatst kind in het pleeggezin of gezinshuis blijft wonen, of teruggaat naar de eigen ouders. Dan wordt besloten waar het kind zal opgroeien (perspectiefbesluit). Maar de wet spreekt niet over concrete termijnen.
Wat stond er precies in de vorige versie van de richtlijn en hoe is het veranderd?
Els: “De termijn die genoemd werd was een half jaar voor een kind onder de vijf jaar en een jaar voor een kind ouder dan vijf. We waren al aan het werk met de richtlijn toen dit punt in een stroomversnelling kwam door de kinderopvangtoeslagenaffaire. We hebben in april 2022 een tussentijdse aanpassing gepubliceerd waarin we die concrete termijnen hebben geschrapt. Er was - en is - in de praktijk wel veel discussie over. Sommige hulpverleners en kinderrechters namen die zes of twaalf maanden al met een korreltje zout of vonden het niet haalbaar. Bijvoorbeeld omdat hulp niet op tijd geregeld was, waardoor ouders niet de kans kregen hun leven op tijd op orde te hebben voor terugkeer van hun kind. Andere professionals wilden wel concrete termijnen, omdat het de druk op ouders en hulpverleners houdt om hard te werken aan het verbeteren van de situatie. Ze willen voorkomen dat een kind te lang in onzekerheid blijft over waar hij blijft wonen.”
Maatwerk
In de uiteindelijke versie van de richtlijn staat dat het niet mogelijk is om een exacte termijn te noemen. Het bepalen van de ‘aanvaardbare termijn’ voor het nemen van een perspectiefbesluit is maatwerk voor professionals en voor ieder kind en gezin anders.
Els: “De opdracht aan de jeugdprofessional is: kijk naar het kind - wat heeft dit kind nodig - en kijk naar de hele situatie. Heeft de ouder hulp geaccepteerd en is er bijvoorbeeld veel informele steun, dan is het makkelijker om te werken aan terugkeer naar huis.”
Onvoorwaardelijk
Als een uithuisplaatsing niet te voorkomen is, dan zou de plek ‘zo thuis mogelijk’ moeten zijn. Wat betekent dat? Els: “Het is belangrijk dat je als kind een plek krijgt waar je onvoorwaardelijk mag wonen, zolang als het nodig is. Het kan zijn dat je na een tijdje terug naar huis kunt, maar het kan ook dat je er tot je achttiende of eenentwintigste blijft. Zo’n plek is bij voorkeur in het eigen netwerk, bij familie of ouders van een vriendje bijvoorbeeld, of in een pleeggezin of gezinshuis. En als dat niet kan, in een kleinschalige woonvorm, die zijn in opkomst. Dat zijn huizen in de wijk waar vier tot maximaal zes kinderen wonen, met een vast team.”
Onderzoek NVP naar gedeeld opvoederschap
Uit onderzoek van de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP) blijkt dat pleegouders wel het belang van gedeeld opvoederschap zien. Tegelijkertijd is iets minder dan de helft (46%) van de pleegouders die meededen aan het onderzoek positief over de samenwerking met ouders. De samenwerking bestaat vooral uit het informeren van ouders, terwijl de opvoeding bij de pleegouders ligt. Gedeeld opvoederschap komt in de praktijk nog niet zo vaak voor. Voor betere samenwerking tussen pleegouders en ouders is meer informatie en intensievere begeleiding vanuit de pleegzorgorganisatie nodig.
Meer informatie over het onderzoek:
➡️ Gedeeld opvoederschap: meer begeleiding nodig om kloof tussen begeleiding en praktijk te dichten
Welkom
Els: “‘Zo thuis mogelijk’ opgroeien betekent ook dat je ouders langs mogen komen. Dat ze eens komen mee-eten, dat ze meegaan naar de tandarts of de kapper. Maar ook dat je ouders en pleegouders samen met jou nadenken over belangrijke stappen, zoals een nieuwe school of sportclub. Het is belangrijk dat daar goede afspraken over zijn met het pleeggezin of gezinshuis. En het is fijn dat je als kind ziet dat je ouders welkom zijn. Dat er een bloemetje op tafel staat of dat je samen koekjes bakt als je ouders op bezoek komen. Contact en samenwerking met ouders zijn belangrijk, zeker ook omdat we in de richtlijn de deur naar huis wagenwijd openzetten. De richtlijn heet niet voor niets ‘Uithuisplaatsing en terugplaatsing’. Voor terugkeer naar huis is wel goede begeleiding belangrijk.”
Contact
In de praktijk werd weleens aangeraden dat een kind bij een uithuisplaatsing een tijdje geen contact met z’n ouders zou mogen hebben, om zo beter te kunnen wennen en hechten. Daarbij ging het om weken en soms wel om maanden. Nu staat in de richtlijn over dit onderwerp: Bij uithuisplaatsing, overplaatsing en of terugplaatsing moeten opgebouwde banden niet abrupt verbroken maar gerespecteerd en onderhouden worden. Contact blijven houden met de ouders is dus belangrijk?
“We pleiten in de richtlijn inderdaad voor het behouden en zo nodig herstellen of verbeteren van het contact met de ouders,” antwoordt Els. “Het is bijvoorbeeld fijn als een kind bij een uithuisplaatsing ‘s avonds meteen kan videobellen met zijn ouders om welterusten te zeggen.”
Samenwerken
Het begrip ‘gedeeld opvoederschap’ is een positieve methode volgens de herziene richtlijn. Gedeeld opvoederschap [5] houdt in dat pleegouders en ouders samenwerken in de opvoeding. Daarbij moet ook gekeken worden naar de problematiek en (on)mogelijkheden van ouders. Het doel is dat ouders altijd een belangrijke rol in het leven van hun kinderen spelen, of ze thuis wonen of niet. Uit onderzoek blijkt echter dat iets minder dan de helft van de pleegouders positief is over de samenwerking met de ouders (zie kader).
Moet ‘gedeeld opvoederschap’ daarom meer aandacht krijgen van pleegzorgbegeleiders?
Els: “Dat we pleiten voor veel contact tussen pleegouders en ouders heeft zeker gevolgen voor pleegzorgbegeleiders. Het betekent dat zij niet alleen gefocust moeten zijn op de begeleiding van het pleeggezin en het pleegkind, maar ook oog hebben voor hoe het met de ouders gaat en wat ouders en pleegouders nodig hebben om samen te werken.”
Door Femmie Juffer
Deze bijdrage is deels gebaseerd op een artikel in de Pedagoog (2023).
Voetnoten
[1] Richtlijnen Jeugdhulp en jeugdbescherming
[2] Richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing (4e geheel herziene druk, 2023)
[3] Documentaire Alicia
[4] Beweging van nul